Het is vrijdag zeven juli 2006. Anke is bij ons thuis en moet om een uur of elf bellen voor de uitslag van de punctie. Ze durft echter niet zelf te bellen (slecht voorgevoel?) en vraagt aan Annie of die dat wil doen. Ik ben buiten bezig en word dringend naar binnen geroepen. De uitslag is slecht; er is sprake van een kwaadaardig gezwel in de tong. De arts heeft al een aantal afspraken en onderzoeken geregeld in het Erasmus Medisch Centrum.
Tongkanker??
Uit de Patiëntenvoorlichting van Erasmus MC:
Tumoren van de tong
De meeste tongtumoren bevinden zich op de rand van de tong, maar zij kunnen ook ontstaan op de punt of aan de onderkant. De verschijnselen die kunnen wijzen op een tongtumor zijn pijn, een zwelling of zweer, uitstralende pijn naar de hals, kaak of oren, moeite hebben met slikken of spreken en een onaangename geur uit de mond. Een tumor van de tong kan al snel ook de tongspieren aantasten en eventueel uitgroeien naar de bodem van de mond en onderkaak.
We hebben nog nooit van tongkanker gehoord, maar de impact van het woord is enorm.
Kanker, Anke? Dat kan toch niet? Anke toch niet? Verslagen zitten we in de kamer en Anke vraagt, nogal in paniek: “Nu ga ik zeker dood?” Natuurlijk ontkennen we dit in alle toonaarden en wijzen haar erop nog geen overhaaste conclusies te trekken en af te wachten wat er in het Erasmus wordt gezegd. Het is een academisch ziekenhuis, daar zullen ze toch wel iets kunnen doen. De artsen kunnen toch zoveel tegenwoordig en als je er op tijd bij bent hoeft kanker niet dodelijk te zijn.
Ja, als je er op tijd bij bent, maar wat als je zo lang als Anke hebt rondgelopen met pijn, voordat de juiste diagnose is gesteld? De angst is wurgend en ik heb meteen een slecht voorgevoel. Maar ik ken mezelf, ik ben nogal pessimistisch van aard en weet mezelf en de anderen toch nog moed in te spreken. “We zullen maar eens eerst afwachten wat er volgende week uit de bus komt. Wie weet wat er allemaal mogelijk is en we weten nog niet hoe ernstig het is.”
Anke belt Stijn die haar komt ophalen en we spreken af dat we met hun meegaan als het gesprek over de diagnose en de verdere behandeling zal plaatsvinden. We bellen zelf ook een aantal mensen en een vriend zegt tegen me: “Ja, Jo als je zoiets hoort, staat de wereld stil, nietwaar?”
Maar het klopt niet, de wereld staat niet stil. Alles gaat gewoon door. Net alsof er niets gebeurd is. Net alsof je zojuist geen vreselijk nieuws hebt gehoord. Toen mijn vader in het ziekenhuis te Sittard gestorven was, liep ik naar buiten om even alleen te zijn en een sigaret te roken. Het liep tegen de morgen, het werd licht. De nieuwe dienst kwam werken, een ziekenauto kwam aanrijden, het regende zachtjes en mensen gingen naar huis. Alles ging gewoon verder. Een ontnuchterende ervaring. Hoe kon dat nu? Iemand die zoveel voor je betekende is dood en alles gaat gewoon zoals altijd? Vreemd.
Het is niet goed mogelijk om te omschrijven wat je voelt op zo’n dag dat je te horen krijgt dat je kind kanker heeft; ongeloof, verbijstering, angst, woede, hoop, wanhoop. Ik weet wel dat op die dag voor ons leven voorgoed op de kop werd gezet; het was het begin van een nachtmerrie met een dollemansrit in een achtbaan waar je niet uit kunt stappen en die je met onverwachte wendingen in hoog tempo naar de afgrond sleurt.
‘s Middags krijgen we weer een bericht, deze keer is het leuker nieuws. Het is een sms’je van de man van mijn collega, die haar derde kind verwachtte: “ V. geboren. Alles goed met moeder en kind”. Twee zulk verschillende soorten nieuws op dezelfde dag. Vreugde en verdriet, zo kort na elkaar. Het is haast niet te geloven. Ik kan alleen maar terug sms’en: “Proficiat. Kan verder niet reageren. Anke ernstig ziek.”